Op haar rug zat de bezorgde koning Melchior. Hij tuurde met de hand boven zijn ogen naar een plekje om te rusten. Als het even kon in de schaduw. Maar er was bijna geen schaduw in de woestijn. Toch zag hij in de verte een paar dorre struiken. Ze stopten daar en de kameel ging uitgeput liggen. Eindelijk rust.
Het was al donker toen de kameel een schreeuw gaf en het kleine jong werd geboren. Het was een schattig jongetje. Zijn moeder likte hem liefdevol schoon en liet hem wat bij haar drinken. Daarna nam Melchior het kleintje teder in zijn armen. Hij wilde hem beschermen. Op dat moment zag hij in de verte een enorme ster oplichten. Zo groot en helder had hij nog nooit een ster gezien. Dat kon maar één ding betekenen. Er was een Koning geboren. Niet zo'n gewone koning als hij zelf was, maar een Koning die zou regeren over alle mensen op de hele wereld. Hij keek bewonderend naar de heldere ster aan de hemel en dan naar het jonge kameeltje in zijn armen. 'Ik noem jou Kleine Ster,' zei hij liefdevol.
De volgende dag ging Melchior op pad. Hij wilde de grote ster volgen om de nieuwe Koning te eren. Natuurlijk nam hij een mooi cadeau mee. Al het goud dat hij in zijn leven had gespaard, was voor de nieuwe koning. Overdag probeerden ze te rusten en 's nachts liepen ze richting de ster. Al die tijd droeg hij Kleine Ster bij zich. Soms liet het kleine kameeltje een boertje, dat betekende dat hij wilde drinken bij zijn moeder en soms liet hij een windje, dat betekende dat hij een poepje moest doen. Maar elke keer pakte Melchior hem weer teder op.
Onderweg kwam hij Balthasar tegen. Dat was de koning van een ander land en hij had ook de grote, heldere ster gezien. Hij had mirre bij zich voor het pasgeboren kindje. Samen trokken ze verder en even later kwamen ze nog iemand tegen. Casper, nog een koning. Ook hij reisde de ster achterna. Hij had wierook bij zich voor de nieuwe Koning. De drie koningen trokken samen verder en volgden de grote ster.
'Wat heb je eigenlijk onder je jas?' vroeg Caspar op een gegeven moment aan Melchior.
'Een pasgeboren kameeltje. Ik houd hem warm.'
'Laat eens kijken. Hoe heet hij?'
'Ik heb hem Kleine Ster genoemd.'
'Hij kan vast al wel zelf lopen. Kamelen in de woestijn leren snel om te overleven.'
Melchior zette Kleine Ster op de grond en het jongetje liep netjes achter zijn moeder aan. Er was alleen iets vreemds met hem. De drie koningen keken aandachtig naar Kleine Ster. Hij had geen bulten op zijn rug. Ook geen hele kleintjes.
Melchior had het wel eerder gezien, maar hij dacht dat het nog wel zou komen.
'Je hebt gelijk,' zei Balthasar. 'De bulten moeten vast nog groeien. Je zult zien dat hij morgen ineens twee bulten heeft.'
Maar de volgende dag waren er nog geen bulten te zien en de dag erna ook niet.
Kleine Ster liep verdrietig achter de drie grote kamelen aan. Hij had wel gehoord dat ze het over hem hadden en dat hij anders was. Er zaten geen bulten op zijn rug. Hij vond het niet leuk dat ze zo naar hem keken, alsof hij een of ander gek dier was en hij werd er een beetje verdrietig van. Toen ze na wel tien dagen en nachten eindelijk in het andere land aankwamen en er bijna waren, werd het nog erger. De kinderen die daar woonden, wezen naar hem.
'Kijk eens,' riepen ze lachend. 'Wat een gek kameeltje. Hij heeft niet eens bulten.'
'Het is vast geen kameel.'
'Misschien is het een lama.'
'Nee, joh. Ik denk dat het een paard is.'
Ze holden achter hem aan en trokken aan zijn staart of gooiden met zand naar hem. Ze pestten hem de hele tijd en bleven raden wat hij voor een dier was.
'Een dromedaris is het. Oh nee, dat kan niet. Hij heeft nog niet eens één bult.'
Ze moesten weer allemaal lachen.
Maar het aller- allerergste kwam door het andere kameeltje dat hij zag lopen. Een meisjes kameel. Ze zag er heel leuk uit, maar toen ze hem zag, keek ze meteen naar zijn rug en zag dat hij geen bulten had. Ze draaide haar kop om en liep weg. Ze wilde niet eens met hem spelen. Kleine Ster vond het vreselijk en moest moeite doen om de tranen tegen te houden. Hij liep met zijn kop naar beneden zo dicht mogelijk tegen zijn moeder aan. Dan zagen ze hem misschien niet.'
Wat is er Kleine Ster?' vroeg zijn moeder. 'Je bent zo stil.'
'Niks, ik ben gewoon moe.' Hij keek verdrietig achterom en zag de andere kameeltjes samen spelen. Hij wilde wegwezen. Ergens heen waar hij niet werd gepest. Hij rende weg van zijn moeder. Heel hard, maar waar moest hij heen? Overal waren mensen en kinderen. En kamelen en kleine kameeltjes. Het werd steeds drukker. Hij kwam in het plaatsje Bethlehem. Daar was het superdruk. Iedereen wilde daar naar toe. Opeens botste hij op een stel andere kamelen. Ze stonden stil. Ze waren bij een stal aangekomen. Alle mensen stonden ergens naar te kijken en hij hoorde ze praten over een nieuwe Koning. Kleine Ster kon het niet goed zien en wurmde zich tussen de mensenbenen en kamelenpoten door naar voren. Hij werd nu wel nieuwsgierig. Er was helemaal geen nieuwe Koning, maar daar stond wel een voerbak. Dat kwam goed uit, want hij had een vreselijke honger van de lange reis. Hij moest op zijn tenen staan om met zijn kop in de voerbak te kunnen, maar er lag helemaal geen voer in. Er lag een kindje in. Een baby'tje. Schattig, maar hij had honger en wilde wat eten. Plotseling pakte het kindje met zijn kleine armpjes de kop van Kleine Ster vast. Dat voelde vreemd. Ergens wilde hij zich losrukken, maar toch bleef hij staan. Er gebeurde iets raars. Hij voelde een tinteling door zijn lijf gaan, helemaal van zijn kop tot aan zijn kontje. Speciaal op twee plekken begon het te kriebelen en Kleine Ster keek verbaasd achterom. Op zijn rug waren twee kleine bultjes verschenen. Hoe was dat mogelijk? Hij keek weer in de voerbak. Het kindje lachte naar hem.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten