Ruimtereis naar Mars

Deze nacht moet het gebeuren. Deze nacht wil ik dromen over een ruimtereis naar Mars. Ik heb er op school over geleerd en nu wil ik er heen. Met mijn eigen verzonnen raket. Het is natuurlijk wel een stuk verder dan de maan, maar ik verzin gewoon een extra motor in mijn raket, zodat ik er supersnel ben. Ook neem ik mijn winterjas mee, want het is er heel koud.


Ik doe mijn ruimtehelm op, sluit mijn ogen en stap in gedachten in mijn raket. Ik voel me heerlijk en hoop dat het een spannende droom wordt. Ik druk op de gele knop en daar ga ik. Op weg naar Mars. Ik schiet door de wolken. Onderweg zwaai ik naar de maan, daar wonen de maanbolletjes. In de verte zie ik de rode planeet dichterbij komen. Nog even en dan sta ik op Mars. Spannend.

Ik zet de raket neer en stap uit. Om me heen zie ik alleen maar rood zand met af en toe een groen plukje gras. Dat is wel een beetje vreemd. Zou er dan toch wat groeien? En als er gras kan groeien, dan bestaan er misschien ook wel marsmannetjes. Ik buk om aan het graspolletje te voelen, maar als mijn hand de sprietjes raakt, begint het graspolletjes te trillen en waait over de grond weg, met de wind mee. Het zit dus helemaal niet vast. Ik loop naar het volgende polletje en ook die begint te trillen als ik het aanraak en waait dan weg. Dat moet ik eens verder onderzoeken. Ik loop naar het volgende graspolletje en blijf stilstaan. Er gebeurt niets. Ik buk een klein beetje en zie de sprietjes al beginnen te trillen. Snel ga ik weer rechtop staan. Het graspolletje blijft stil liggen. In een supersnelle beweging grijp ik het graspolletje en til het omhoog. Ik heb hem.

Aan de onderkant zitten wel worteltjes, net als bij een gewoon polletje gras. Alleen deze worteltjes zijn groen. Ik schud er wat mee en hoor ineens een hoge pieptoon. Ik kijk snel om me heen. Niets te zien. Ik schud nog een keer en hoor weer dat gepiep. Het komt van het graspolletje dat ik vast heb. Ik bekijk het nog eens goed. Dan zie ik het ineens en van schrik laat ik het graspolletje op de grond vallen. Het waait meteen weg. Of eigenlijk moet ik zeggen dat het wegrent. Er hangen namelijk helemaal geen wortels onder. Het zijn dunne beentjes en armpjes en als je heel goed kijkt zie je ook een mondje en een paar oogjes knipperen. Wauw, dat is wel heel bijzonder. Op Aarde weet niemand dat en ik heb het ontdekt. Hoe mooi zou het zijn als ik zo'n graspolletje in mijn raket mee zou nemen naar huis. Het probleem is alleen dat er geen één meer te zien is. Ze zijn allemaal weggerend. Het kan niet anders dan dat ze naar die grote struik in de verte zijn gerend. Misschien kruipen ze daar onder als ze bang zijn of zo. Ik wil er heen, maar dat is wel een eind weg. Zou ik met de raket gaan of gewoon lopen? Ik besluit om te lopen, misschien kom ik onderweg nog wat tegen. Eerst ga ik terug naar de raket om mijn winterjas aan te trekken en een krentenbol te eten. Dan ga ik op pad. Hoe dichter ik bij de struik kom, hoe groter hij lijkt. Hij is net zo groen al al die graspolletjes, alleen honderd keer zo groot. Ze passen er allemaal met gemak onder. Plotseling komen er een paar graspolletjes aanrennen. Recht naar mij toe. Het lijkt of ze me weg willen jagen, maar voor zulke kleine graspolletjes ban ik niet bang. Met een razendsnelle beweging pak ik er weer een en bekijk hem nog eens goed. Zijn kleine oogjes kijken mij boos aan en zijn mondje gaat op een neer. Ik hoor alleen niets. Ik hou het groene mannetje bij mijn oor. Dan hoor ik met een klein piepstemmetje.
'Laat me los, laat me los.'
Daar moet ik hard om lachen. Al komen er honderd van die graspolletjes. Dat doet me niets. Het is dan gewoon een grasveldje. Ik vind het zelf wel een goede grap, maar het mannetje kijkt nu nog bozer naar mij en beweegt weer met zijn mond. Als ik hem weer bij mijn oor hou, hoor ik.
'Laat me los, anders roep ik mijn moeder.'
Ik kijk hem verbaasd aan. Heeft hij een moeder? Nou, die wil ik wel eens zien. Ha, ha. Ik ben echt niet bang voor een iets grotere graspol. Het mannetje laat die hoge pieptoon weer horen. Nog hoger dan net en 
heel hard. Ik laat hem vallen en doe de handen voor mijn oren. Dan zie ik dat de grote struik begint te trillen. Met grote ogen zie ik dat de hele struik omhoog gaat. Veel hoger dan dat ik ben. Het is helemaal geen struik. Het zijn haren van een monster. 


Onder de struik zit een boos kijkende. groene, moeder. En deze heeft helemaal geen dunne beentjes en armpjes, maar ziet er sterk uit en komt met grote passen naar mij toelopen. Ik schrik en begin keihard weg te rennen. Zo snel mogelijk terug naar mijn raket. Af en toe kijk ik achterom en zie dat ze nog steeds achter mij aan zit, samen met honderden graspolletjes. Ik ren en ren en ren. Ik hoor de stappen steeds dichterbij komen. Dan ineens wordt ik door elkaar gerammeld. Ik kruip in elkaar en kijk verschrikt omhoog naar het monster. Bang dat ik één hap opgegeten wordt. Maar dit monster heef helemaal geen groen haar en ze kijkt ook niet boos. Het is mijn eigen moeder, die me wakker maakt. Ik moet naar school vandaag. Poeh, dat was een spannende droom.

1 opmerking:

  1. M
    ik heb dit verhaal op school gelezen met 1 van mijn leerlingen. Hij vond het een leuk verhaal.

    BeantwoordenVerwijderen