Hoi, ik ben Daan. Ik lig in bed
en kan niet slapen. Hoe vaak ik ook draai of anders ga liggen, het lukt niet.
Ik heb al tot duizend geteld en alle wilde dieren opgenoemd die ik ken. Zelfs
andersom liggen, met mijn hoofd onder de dekens en mijn voeten op het kussen, helpt niet. Ik moet iets anders
verzinnen.
Ik weet het. Ik verzin een raket waarmee ik naar de maan vlieg. Dat is niet zo
heel ver en ik wil wel eens weten of er maanmannetjes bestaan. Ik hou mijn ogen
stijf dicht en bedenk een supersnelle raket, een blauwe met een rode punt. In mijn gedachten zie
ik hem klaarstaan om te vertrekken. Ik klim erin en zet mijn ruimtehelm op.
In de raket zitten twee knoppen. Een gele om te starten en een rode om te
landen. Daar tussenin zit een hendel. Hoe harder ik daar aan trek, hoe sneller
ik ga. En natuurlijk een stuur om de goede kant op te vliegen. Door het ronde raampje
van de raket zie ik de maan schijnen en ik druk op de gele knop. De motor
begint te brullen en rookwolken stijgen omhoog. Dan trek ik aan de hendel en
schiet er vandoor. Dwars door de wolken, op weg naar de maan.
Ik kijk rond. Niets bijzonders te zien. Alles is wit en er ligt een dikke laag stof op de grond. Als ik omhoog kijk zie ik een blauwe planeet. Dat is de Aarde, daar kom ik vandaan. Voorzichtig schuifel ik door het stof naar de rand van de kleine krater. Ik kijk erin en zie dat hij best nog wel diep is. Opeens hoor ik een vreemd geluid achter me, alsof iemand met een plastic bal stuitert. Het geluid komt dichterbij. Ik kijk achterom en van schrik val ik bijna in de krater. Er stuitert een grote, witte bal in mijn richting. Ongeveer zo groot als een vrachtauto. Wanneer de bal vlak voor mij stopt, zie ik twee zwarte oogjes knipperen, die mij boos aankijken. Ik weet niet wat ik moet doen. Wegrennen? Op de grond gaan liggen? Er is niemand die mij kan helpen. Ik steek mijn hand op en zeg: ‘Hoi.’
Even gebeurt er niets, maar dan blijkt de bal ook een mond te hebben. Zachtjes
fluistert hij: ‘Ik ben Bolletje 521. Wat doe je voor mijn hol?’
Ik kijk even vlug achterom en zie dat de krater net zo groot is als de bol. Vlug
doe ik een stap opzij. ‘Is dat jouw huis?’ vraag ik verbaasd.
De witte bol knippert met zijn oogjes en springt plotseling over mij heen, in
de krater. Het past precies. Ik zie geen oogjes meer en geen mond. Alles is
weer gewoon wit, alsof er niets is gebeurd. Op handen en voeten kruip ik
langzaam naar de rand van de krater en steek mijn hand uit. De bol begint te
trillen en plopt ineens omhoog. Hij stuitert een paar keer en staat weer voor
mij stil.
‘Sorry, ik moest even eten,’ fluistert de bal.
Ik kijk in de krater en zie niets liggen. ‘Wat eet je dan,’ vraag ik
nieuwsgierig. Ik zou zelf ook wel wat lusten.
‘Maanstof, natuurlijk. Wat anders.’ Hij kijkt mij nu ook wat beter aan. ‘En jij?’
Wil hij mijn naam weten of juist wat ik eet? ‘Nou, gewoon. Patat en zo,’ antwoord ik.
De bol springt omhoog, veel hoger dan eerst en roept nu wat harder. ‘Patat en
zo? Wat is nou voor een rare naam?’
Alsof het een seintje is voor zijn vrienden, hoor je overal geplop en springen
er bollen uit hun holletjes. Ze komen allemaal naar mij toe stuiteren en
allemaal roepen ze: ‘Patat en zo.’ Het wordt nu toch wel een beetje gevaarlijk en
ik ren zo snel als ik kan naar mijn raket. Maar de bollen springen eenvoudig
over mij heen en in een mum van tijd staan er tientallen bollen om mij heen. Misschien
wel honderd. Grote en kleine. Ik sta in het midden en kan geen kant meer op. Ik
begin nu toch een beetje bang te worden. Sommige bollen zijn zo groot dat ik
mijn raket niet eens meer kan zien. Ze fluisteren allemaal door elkaar heen,
maar komen nog niet dichterbij om mij op te eten of zo. De grote bollen hebben een
mond waar ik zomaar in één hap in zou passen. Hoe kan ik hieruit ontsnappen? Ik
moet iets verzinnen. Ik haal diep adem en schreeuw zo hard als ik kan: ‘STOP.’
Het is in een keer stil. Alle zwarte oogjes kijken naar mij en wachten af wat
ik ga doen.
‘Ik wijs omhoog naar de blauwe planeet. ‘Daar kom ik vandaan.’
Ze kijken allemaal omhoog en draaien een rondje. Het lijkt erop of ze me begrijpen.
Bolletje 521 rolt nu naar voren, tot vlak voor mij. Hij knippert met zijn
oogjes en fluistert: ‘Wij zijn vrienden, Patat en zo.’
‘Ik heet geen Patat en zo, zeg ik een beetje boos. ‘Ik eet patat en zo. Ik heet
Daan.’
Maar Bolletje 521 hoort het al niet meer. Alle bollen stellen zich nu voor.
Allemaal tegelijk en door elkaar. Ik hoor Bolletje 98, Bolletje 112 en zelfs
Bolletje 1000.
‘Hebben jullie allemaal nummers? Wat leuk. Ik heet …’
‘Ja, dat weten we,’ zegt Bolletje 521 meteen. ‘Jij heet Patat en zo.’ Alle
bollen beginnen nu te stuiteren en fluisteren: ‘Dag, Patat en zo.’ En weg zijn
ze. Allemaal naar hun eigen krater. Ik ben weer helemaal alleen en loop lachend
naar mijn raket. Er bestaan dus echt maanmannetjes, nou ja, het zijn eigenlijk
maanbolletjes. En ik … ik ben Patat en zo.
Ik stap in mijn raket en druk op de gele knop. Het is tijd om naar huis te
gaan. Naar mijn eigen bed op de Aarde. Lekker slapen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten