Ze waren dikke vrienden. De giraf en de krokodil. Misschien
kwam het omdat ze allebei zoveel klaagden en zeurden. Het ging de hele dag
door. Niemand wilde het horen, maar zij wel. Daarom wandelden ze samen urenlang
door het oerwoud.
‘Ik heb het toch zo koud,’ klaagde de giraf en zijn nek
rilde ervan.
‘Ja, het is vreselijk,’ antwoordde de krokodil. ‘Ik heb het ontzettend
warm. Vreselijk warm. Het zweet liep van zijn kop, zo heet had hij het. In het
water was het wel even lekker, maar wanneer ze gingen wandelen had hij het
meteen weer heet.
‘Ik ben ervoor bij de dokter geweest,’ zei de giraf. ‘Weet
je wat hij zei?’
‘Nou?’ gromde de krokodil en schudde met zijn kop.
‘Hij legde uit dat het komt omdat ik zo hoog ben. Boven is
het nou eenmaal kouder, zei hij. Stom hé.’
‘Zeker stom. Ik ben trouwens ook bij de dokter geweest en
weet je wat hij tegen mij zei?’
‘Nee, vertel,’ zei de giraf, bibberend van de kou.
‘Hij legde uit dat het komt omdat ik zo laag ben. Dicht bij
de grond is het nou eenmaal warmer, zei hij. Stom hé.’
‘Zeker stom.’
Ze wandelden verder. Ieder met hun eigen gedachten.
Plotseling stonden ze stil en begonnen tegelijk te praten.
‘Ik weet de oplossing,’ zei de krokodil. ‘Jij moet met je
kop omlaag. Dicht bij de grond is het warmer.’
‘Jij moet met je kop omhoog,’ zei de giraf. ‘Boven is het
een stuk koeler.’
Ze schoten allebei in de lach. Het was fijn om vrienden te
zijn. Lekker samen klagen en zeuren en ook nog eens lachen.
‘Het is een goed idee van ons, maar hoe doen we dat?’
De giraf deed zijn nek helemaal naar beneden, tot vlak boven
de grond. Het was daar wel echt warmer, maar hij kon het niet volhouden en viel
met zijn kop plat op de grond. ‘Au, mijn kop.’
De krokodil moest lachen. Het zag er ook zo grappig uit. Hij
probeerde zelf rechtop te staan. Op zijn staart. Het was inderdaad kouder, maar
het lukte maar even en toen viel hij om. Plat op de grond. ‘Au, mijn kop’.
Nu was het de beurt aan de giraf om te lachen.
‘We moeten er iets op verzinnen,’ zei de krokodil.
Ze wandelden verder. Niemand zei iets. Ze dachten allebei heel
hard na. Na een poosje keken ze elkaar aan en zeiden tegelijk: ‘Ik weet het.’
Even stonden ze te smoezelen en vervolgens gingen ze naar
huis. Ze moesten allebei iets maken, wat ze net hadden verzonnen.
‘Tot morgen.’
‘Tot morgen.’
De volgende dag kwamen ze elkaar weer tegen. De giraf liep
met zijn kop omlaag. Zijn nek rustte op een skateboard, zodat hij niet zou
doorzakken en op de grond vallen.
‘Lekker warm is het zo,’ zei de giraf.
‘Mooi gedaan,’ zei de krokodil. Hij liep rechtop achter een
winkelwagentje. Zijn kop stak in de lucht.
‘Lekker koel is het zo,’ zei hij en snoof de frisse lucht
naar binnen.
Ze liepen samen hun wandelingetje. Het was stil. Niemand zei
er wat. Er was even niets te klagen of te zeuren. Totdat ze allebei honger
kregen.
‘Ik kan nu niet meer bij de lekkere blaadjes boven in de
boom,’ klaagde de giraf. ‘En ik heb nog wel zo’n honger.’
‘En ik kan nu geen vis vangen en ik heb een vreselijke
honger.’
Hij klapte zijn kaken een paar keer op elkaar. alsof er iets
lekkers tussen zat.
Het was weer even stil. Allebei dachten ze diep na.
‘Ik bijt wel wat blaadjes van de boom voor jou,’ zei de
krokodil.
‘En ik probeer wel een vis voor je te vangen,’ zei de giraf,
maar hij trok er wel een vies gezicht bij.
Ze gingen ieder een kant op, om eten voor de ander te
zoeken. Toen ze even later terugkwamen, keken ze allebei teleurgesteld.
‘Ik kan niet bij de bovenste blaadjes,’ klaagde de krokodil.
‘En die glibberige vis krijg ik maar niet te pakken,’ zei de
giraf.
Ze zuchtten allebei.
‘Zo werkt het niet. We moeten iets anders verzinnen,’ zei de
krokodil.
Ze wandelden weer verder. Het was stil. Ze dachten allebei
heel hard na. Na een poosje keken ze elkaar aan en zeiden tegelijk: ‘Ik weet
het.’
Even stonden ze te smoezelen en vervolgens gingen ze naar
huis. Ze moesten allebei iets maken, iets wat ze net hadden verzonnen.
‘Tot morgen.’
‘Tot morgen.’
De volgende dag kwamen ze elkaar weer tegen. De giraf liep
weer gewoon rechtop. Toch klaagde hij niet over de kou. Hij had namelijk een
wollen muts op zijn kop en een wollen das om.
‘Lekker warm,’ zei hij tegen de krokodil. De krokodil keek
bewonderend naar de giraf. Het was slim bedacht.
Hij liep zelf ook weer laag bij de grond, maar klaagde niet
over de warmte. Hij had namelijk een ventilator op zijn rug en die blies koude
lucht over zijn kop.
‘Lekker koel,’ zei hij tegen de giraf.
Ze liepen samen hun wandelingetje. Het was stil. Niemand zei
er wat.
Er was niets te klagen of te zeuren. Toch bleven ze dikke vrienden,
ook al werd er niet meer geklaagd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten