De pechvogel en de geluksvogel

Hij liep rond om een lekker wormpje te zoeken, maar hoe hard hij ook met zijn pootjes op de grond stampte er kwam geen worm naar boven. Flats, daar viel een poepje van een andere vogel op zijn kop. Hij keek boos omhoog en zag een meeuw wegvliegen. Die had het waarschijnlijk niet eens expres gedaan. Toevallig kwam het op zijn kop. Wat een pech. Gewoon domme pech.
‘Ik vind het gemeen,’ zei de pechvogel tegen de andere vogel die achter elkaar wormpjes stond te smikkelen. Hij stampte met een pootje en hup, daar kwam een worm met zijn kopje boven de grond uit.
‘Wat bedoel je?’.
‘Nou, ik heb altijd pech en jij hebt altijd geluk,’ mopperde de pechvogel en sprong steeds harder op en neer om een wormpje te lokken.
‘Daar kan ik ook niets aan doen,’ antwoordde de geluksvogel met een volle snavel. Hij had ondertussen al bijna te veel gegeten.
‘Misschien wel,’ zeurde de pechvogel. Hij kwam bij het springen op een kiezelsteentje terecht en bezeerde zijn poot. ‘Au, wat een ellende.’
‘Hoezo, misschien wel. Jij bent gewoon jij en ik ben gewoon ik. De pechvogel en de geluksvogel.’
‘Je bent mijn vriend, toch?’
‘Ja,’ zei de geluksvogel, die nu languit op zijn rug lag om bij te komen van de geweldige maaltijd.
De maag van de pechvogel knorde. Hij had nog geen wormpje op.
‘Wil je dan wat van jouw geluk aan mij geven?’
‘Ha, ha,’ lachte zijn vriend. ‘Als dat kon, zou ik het doen.’ Hij sloot zijn ogen om even een tukje te doen.
‘Echt waar?’
‘Tuurlijk. Je bent toch mijn vriend.’
‘Oké, dan wil ik samen met jou naar de dokter.'
De geluksvogel deed slaperig een oog open. ‘Wat zeg je nou? De dokter? Waarom dan? Ik ben niet ziek.’
‘Ik wil dat de dokter uitzoekt waar jouw geluk zit en dan een stukje aan mij geeft.’
‘Wat? Dat kan toch helemaal niet.’
‘Misschien wel.’

Dokter Uil zat achter zijn bureau en drukte op het knopje voor de volgende patiënt. Er kwamen twee zwarte vogels binnen. De een keek somber, liep gebogen en hinkte een beetje alsof hij een zere poot had. De ander lachte en liep fier rechtop.
‘Heren, wat kan ik voor jullie doen?’
‘Mijn vriend is een geluksvogel,’ zei de pechvogel.
De dokter knikte. Dat was hem ook al opgevallen.
‘Ik wil graag wat van zijn geluk hebben. Ik heb het echt nodig. De andere vogels poepen op mijn hoofd, ik kan geen wormpjes vinden en ik heb een zere poot.’
De pechvogel zwaaide met zijn vleugels om te laten zien dat het hem ernst was. Rinkel-de-kinkel. Hij raakte met zijn vleugel het glas water dat op het bureau stond. Het glas viel ervan af en brak in stukken op de grond. Er lag nu een plas water. Domme pech.
‘Ja, ja,’ mompelde de dokter. ‘Ik zie dat je wel wat geluk kunt gebruiken.’ Hij keek nu naar de geluksvogel. ‘Ben jij bereid om wat geluk af te staan?’
‘Tuurlijk, als het kan,’ lachte de geluksvogel. ‘Hij is mijn beste vriend.’
‘Oké,’ zei de dokter en ging staan. ‘Het geluk zit namelijk onder jullie vleugels. Het zijn een paar gekleurde veren. Hoe meer gekleurde veren en hoe feller ze zijn, hoe meer geluk.’
De beide vrienden keken elkaar aan. Dit wisten ze niet.
‘Misschien was er dan toch nog hoop,’ dacht de pechvogel.
‘Wat een flauwekul,’ dacht de geluksvogel.
‘Laat me eens onder jouw vleugels kijken,’ zei de dokter tegen de pechvogel en zette zijn bril op.
Eerst de ene vleugel en daarna de andere. Geen gekleurde veer te vinden, zelfs niet een beetje lichtgeel of zo.
‘Jij hebt inderdaad totaal geen geluk. Nu zullen we eens bij je vriend de geluksvogel kijken.’
De dokter zag het onmiddellijk. Er zat een knalrode veer onder zijn vleugel. Echt knalrood, dat betekende veel geluk. Maar het was maar één veer. Hij zette zijn bril af en ging weer zitten.
‘Jouw geluk is dat je een knalrode veer hebt,’ zei hij tegen de geluksvogel. ‘Maar het is maar één veer.’
‘Kunt u die veer dan bij mij in de vleugel zetten?’ vroeg de pechvogel meteen
‘Dat kan ik,’ zei de dokter langzaam, ‘maar dan is uw vriend zijn enige geluksveer kwijt.’
Het was even stil. De vrienden keken elkaar aan’.
‘Doet u het maar,’ zei de geluksvogel. ‘Mijn vriend heeft al zo lang pech.’ Eigenlijk geloofde hij niet dat het aan de veer lag. Wie dat stomme verhaal had verzonnen, was gek. Een veer die geluk gaf, wat een onzin. Nou, zijn vriend mocht die veer hebben. Hij vond rood toch al geen mooie kleur.
De kraaien moesten in een ander kamertje op een bed gaan liggen en de vleugels spreiden. De dokter had nu handschoenen aan over zijn vleugelpunten en een snavelkapje voor.
‘Ik geef jullie allebei een klein prikje, zodat je geen pijn voelt. Oké?’
De geluksvogel stak lachend zijn vleugel omhoog.
De pechvogel knikte. Het was spannend.
Na een kwartiertje was het al gebeurd. Ze hadden nergens last van.
‘Dat was het,’ zei de dokter. ‘Jullie kunnen gaan.’

Ze liepen samen naar buiten.
‘Ik merk niets,’ zei de pechvogel een beetje teleurgesteld.
‘Nee, natuurlijk niet,’ dacht de geluksvogel. ‘Het is ook onzin.’
‘Flats, daar viel een poepje van een andere vogel op de kop van de geluksvogel. Hij keek boos omhoog en zag een meeuw wegvliegen. Hè gatsie, hij had nog nooit eerder een poepje op zijn kop gehad.
De pechvogel keek verbaasd opzij en voelde voor de zekerheid op zijn eigen kop. Niets, geen poepje te voelen. Het was gelukt. Yes! Voorzichtig stampte hij zachtjes met zijn pootje op de grond. Hij knipperde met zijn ogen, want hij kon niet geloven wat hij zag. Er kwam zomaar een wormpje naar boven. Zo'n lekker, sappig wormpje en hij had nog steeds een vreselijke honger. Met zijn snavel pikte hij het wormpje uit de grond en smikkelde het naar binnen. Dat was lekker. Hij liet een boertje en keek een beetje schuldig naar zijn vriend.
Maar zijn vriend had niets gehoord, want hij keek vol verbazing toe. Hij was dit nou mogelijk? Hij stampte ook op de grond, maar er kwam geen wormpje tevoorschijn.

2 opmerkingen: