Kootje, Roetje, Prik en Kwakie

‘Joehoe,’ gilde Kootje, het jonge koalabeertje. ‘Sneller, sneller.’ Hij zat op de rug van zijn moeder en moest zich goed vasthouden, zo snel sprongen ze door de bomen. Van tak naar tak. Ze vlogen bijna. Hij zette zijn petje achterstevoren op zijn kop, anders zou het er door de wind afwaaien. Te laat.
‘Stop,’ schreeuwde hij. ‘Mijn petje.’
Zijn moeder schrok zo hard van de schreeuw van haar zoontje, dat ze keihard remde en bijna meteen stil stond. Kootje vloog over de kop en stortte van bovenuit de boom helemaal naar beneden. Hij botste tegen de takken en rolde op de grond nog een eind verder. Tot zijn verrassing kwam hij tot stilstand vlakbij zijn petje.
‘Ik heb hem gevonden,’ riep hij blij naar boven en zette vlug het petje weer op zijn kop.
Op dat moment kwam er een kangoeroe voorbij springen. Hop… hop… hop… en ze bleef zomaar stilstaan voor Kootje. Ze wreef in haar ogen en snapte er niets van. Hoe kon ze nou een kindje uit haar buidel hebben verloren zonder dat ze het had gemerkt. Ze dacht er niet al te lang over na, maar pakte het kleine koalabeertje op en stopte hem liefdevol in haar buidel. Hop… hop… hop…. Met grote sprongen ging ze er vandoor.

In de buidel wist Kootje eerst niet wat er was gebeurd. Hij was uit de boom gevallen en had zijn afgewaaide petje weer gevonden. Hij voelde op zijn kop. Ja, zijn petje zat er nog. Maar wat was er gebeurd. Iemand had hem opgepakt en in een zak gestopt. En nu werd hij de hele tijd heen en weer geschud.
‘Hoi,’ zei iemand met een zacht stemmetje naast hem in de zak.
Hij zag niets, maar er was wel iemand. ‘Hoi, ben jij ook gevangen in de zak?’
‘Nee, gekkie,’ kreeg hij als antwoord. ‘Je zit in de buidel van mijn moeder.’
‘Wat? Wie ben jij dan.’
‘Roetje.’
'Ben jij soms een kangoeroe?’
‘Natuurlijk,’ gilde het kangoeroe-meisje van plezier. ‘Wie ben jij dan?’
‘Ik ben Kootje, een koalabeertje.’
‘Oh, leuk, maar wat kom je hier doen?’
‘Weet ik veel. Jouw moeder heeft me gevangen en in de buidel gestopt.’
‘Tja, ze ziet niet zo goed meer en dacht zeker dat je een klein kangoeroetje was.’
Plotseling werd het licht omdat de buidel van boven openging. Er werd iets naar binnen gegooid. De moeder sprong meteen weer verder.
Hop… hop… hop… en iedereen in de buidel vloog over de kop.
‘Hallo,’ zeiden Kootje en Roetje tegelijk. ‘Wie ben jij nou weer?’
‘Ik ben Prik,’ zei het beestje dat als een bolletje in elkaar was gerold. ‘Ik ben een egeltje en was lekker aan het rollebollen in het gras, toen ik opeens werd opgepakt en in een zak werd gestopt.’
‘Buidel,’ zuchtte Roetje. ‘Het wordt wel een beetje vol hier.
‘Waar gaan we eigenlijk heen?’ vroeg Kootje.
‘Dat weet ik dus nooit. Omdat mijn moeder zo slecht ziet is het altijd een verrassing waar we uitkomen.’
‘Dus we moeten maar gewoon afwachten?’
‘Ja, er zit niets anders op.’
Opnieuw werd het licht en werd er weer iets in de buidel gegooid.
‘Help,’ riep een glibberig beestje. ‘Ik wordt ontvoerd.’ Hij begon te heel hard te kwaken.
‘Stop eens met dat stomme gekwaak,’ zei Roetje. ‘Je zit veilig in de buidel van mijn moeder. Wie ben jij?’
‘Ik ben Kwakie, een kikkertje. Ik was gewoon lekker aan het springen langs de waterkant, toen ik gevangen werd genomen. Wie zijn jullie?
‘Ik ben Kootje, een koalabeertje en dat is het kangoeroe-meisje Roetje en dat in elkaar gedoken bolletje is egeltje Prik.’
‘Waar worden we naartoe gebracht?’
Niemand zei iets. Ze wisten het niet. Ze moest afwachten. En ondertussen sprong de kangoeroe maar door.
Hop… hop… hop en iedereen in de buidel vloog over de kop.

Het duurde best wel lang, maar op een gegeven moment bleef de kangoeroe plotseling stilstaan en hoorden ze een mensenstem. Het was een man en hij klonk boos. Een grote hand verscheen in de buidel en Kootje, Roetje, Prik en Kwakie probeerden in een hoekje weg te kruipen. Tevergeefs. Een voor een werden ze eruit gehaald en in een kooi gestopt. Angstig keken ze naar de man van wie de hand was. Hij was een grote man met een dikke buik. Hij lachte en tilde met gemak de kooi op.
‘Mooi, mooi, mooi,’ zei hij. ‘Vanavond mogen jullie je kunsten vertonen in het kindercircus.’
De trillende diertjes keken elkaar aan. ‘Kindercircus?’
‘Ja,’ zei de man, die zag dat ze er niets van snapten. ‘Ik ben de directeur van het kindercircus en jullie gaan vanavond optreden. Hij zette de kooi in een hoek en vertrok om alles voor te bereiden voor vanavond.
‘We moeten ontsnappen,’ zei Kootje. ‘Ik wil niet optreden in een circus. Ik wil naar huis.’
‘Ik ook,’ zei Prik.
‘Ik ook,’ huilde Kwakie.
‘Ik wil naar mijn moeder,’ zei Roetje verdrietig. ‘Zou zij soms ook gevangen zijn door die vreselijke man?
Niemand wist het, maar er moest wel iets gebeuren.
‘Oké,’ zei Kootje en voelde even aan zijn petje. Hij zat nog goed. ‘Hoe gaan we ontsnappen?’
Het bleef stil. Niemand kon iets verzinnen.
Kootje was zelf de eerste die wat zei. ‘Ik heb een plannetje. Wanneer hij ons op komt halen voor de voorstelling, gaan we ontsnappen.’
‘Hoe kan dat nou? Hij is een grote man, die veel sterker is dan wij allemaal bij elkaar.’
‘Maar wij zijn slimmer,’ zei Kootje. ‘Luister.’
Ze kwamen allemaal dicht bij Kootje zitten.
‘Als hij eraan komt en zijn hand in de kooi steekt om ons te pakken,’ fluisterde Kootje, ‘dan kom jij in actie Prik.’
‘Ik?’ zei Prik verschrikt. ‘Ik ben de slapste van iedereen. Ik kan niks.’
‘Echt wel, jij heb toch stekels.’
‘Ja, en?’
‘Je prikt zo hard mogelijk in zijn hand. Dan schrikt hij heel erg, waardoor hij zijn hand snel terugtrekt. Dan staat het deurtje open. Dat is het moment dat Roetje en Kwakie eruit springen, want jullie kunnen goed springen toch?’
‘Natuurlijk,’ zei Roetje trots, ‘ik ben een kangoeroe. Duhuh.’
‘Natuurlijk,’ zei Kwakie trots, ‘ik ben een kikker. Duhuh,
‘Goed, wanneer de directeur met zijn zere hand bezig is, spring jij, Kwakie, in zijn broekspijp en klim langs zijn been naar boven. Dat vind hij vast heel eng en zal schreeuwend op de grond gaan rollen om zijn broek uit te doen.’
‘Oké,’ antwoordde Kwakie. ‘Dat kan ik.’
‘Wanneer hij op de grond ligt, dan kom jij aan de beurt, Roetje. Je springt dan op zijn dikke buik en blijf met je grote poten er net zo lang op springen dat hij om genade smeekt.’
‘Oké,’ zei Roetje,’ dat moet lukken.’
‘Daarna rennen jullie drieën razendsnel weg om op zoek te gaan naar de moeder van Roetje.’
‘En jij dan, Kootje? Jij zit nog steeds in de kooi. Hoe kom jij er dan uit?’
‘Ik ben nou eenmaal het schattigste diertje van de wereld. Dat komt wel goed. Laten we nu eerst maar even uitrusten.’
Een poosje later kwam de circusdirecteur met grote stappen hun kant op. Hij bulderde bijna van het lachen. ‘Ha, ha, ha, ik heb jullie mooi te pakken. Jullie gaan vanavond optreden, anders leg ik die grote kangoeroe morgen op de barbecue. Ha, ha, ha.’
Roetje schrok enorm. Ging hij zijn moeder opeten? Dat zou supergemeen zijn.’
De dikke man deed het deksel van de kooi open en stak zijn grote hand naar binnen om ze alle vier tegelijk te pakken. Vier van die kleine diertjes kon hij makkelijk de baas.
Maar Prik zette zijn stekels op en rolde keihard tegen de hand aan.
‘Au,’ zei de directeur en hij sprong van schrik achteruit, ‘wat is dat nou weer.’
Onmiddellijk sprongen Roetje en Kwakie uit de kooi. Kwakie klom meteen in zijn broekspijp omhoog.
‘Help,’ gilde de directeur, ‘er zit iets engs in mijn broek. Hij begon heel gek heen en weer te springen, maar Kwakie bleef in de broekspijk zitten. Tenslotte ging de directeur languit op de grond liggen om zijn broek uit te doen.
Op dat moment had Roetje gewacht. Hij sprong bovenop de dikke buik en begon als een razende te springen. Poing… poing… poing.
‘Help,’ gilde de directeur weer. ‘Stop. Genade.’
Dat was het teken.
‘Rennen,’ riep Roetje en samen met Prik en Kwakie gingen ze er vandoor. Even keken ze achterom en zagen Kootje rustig in de kooi zitten. Hij leek helemaal niet bang.
De directeur was ondertussen ontzettend kwaad geworden en schreeuwde naar iedereen die in de buurt kwam. ‘Waar zijn die akelige monstertjes. Ik eet ze op met huid en haar.’ Terwijl hij sprak vlogen de druppels spuug in het rond. Zo kwaad was hij. Opeens zag hij dat het koalabeertje nog in de kooi zat. Hij wreef in zijn ogen of hij het goed zag. Dat was toch gek, hij zag ze net nog allemaal wegrennen. Hij bukte zich en stak zijn grote hand voor de tweede keer in de kooi.
‘Ach, wat een schattig koalabeertje ben jij,’ zei hij tegen Kootje. ‘Zijn ze jou vergeten? Wat een rotvrienden.’ Hij pakte Kootje vast en met zijn andere hand wilde hij het schattige diertje in zijn buikje kriebelen. Voorzichtig ging hij met zijn vinger naar het buikje van het beestje, tot hij het ineens uitgilde van de pijn. Van schrik liet hij Kootje meteen los. Dat zogenaamd schattige koalabeertje had keihard in de vinger gebeten. Voordat hij het in de gaten had, was Kootje al weggerend, op zoek naar zijn vriendjes.
Hij hoorde in de verte Roetje om haar moeder roepen en rende snel die kant op.
‘Mama, waar ben je?’ riep Roetje angstig. Hij hoopte maar dat ze nog leefde.
Achter een dik gordijn hoorde ze een gestamp op de grond. Wat zou dat zijn? Met z’n vieren glipten ze onder het gordijn door en zagen een grote kooi met daarin de moeder van Roetje. Die gemene directeur had de bek van de kangoeroe dichtgebonden zodat ze niet om hulp kon roepen. Roetje kreeg tranen in de ogen toen ze dat zag. ‘Mama, ik ben het. Roetje.’
Haar moeder begon nog harder te stampen.
‘Hoe kunnen we haar bevrijden?’ zei Kootje. Het was een erg grote kooi.
Terwijl ze probeerden te bedenken wat ze moesten doen, hoorden ze in de verte de woeste stappen van de directeur hun kant opkomen. ‘Waar zijn die rotbeestjes?’ schreeuwde hij.
Het dikke gordijn werd woest opzij geschoven en de circusdirecteur stond daar ineens. Hij had een knalrood hoofd van kwaadheid en zijn dikke buik leek nog dikker dan anders. Hij keek naar de kangoeroe in de kooi. ‘Goed, jij bent er tenminste nog, maar waar zijn die ellendige monstertjes?’
Als hij heel goed had geluisterd, dan had hij ze misschien kunnen horen bibberen. Met z’n viertjes zaten ze onder de kooi en hoopten dat de directeur hen niet zou zien.
Gelukkig liep de directeur weg, maar kwam even later terug met de leeuwentemmer van het circus. De leeuwentemmer had een enorm grote leeuw bij zich.
‘Lig, Brutus,’ zei de leeuwentemmer. Brutus brulde een keer, maar ging braaf liggen.
‘Luister leeuwentemmer,’ zei de directeur, ‘er zijn vier kleine beestjes ontsnapt. Als ze hier komen om de kangoeroe te redden, laat de leeuw ze dan meteen opeten. Allemaal. Ik ga ze in het circus zoeken.’
‘Hoorde je dat,’ fluisterde Kootje die nog steeds onder de kooi zat verstopt. ‘Die leeuw wil ons opeten.’
‘Wat moeten we nu,’ huilde Roetje, ‘ik wil niet opgegeten worden.’
‘Ik heb een plannetje,’ fluisterde Kootje. ‘Luister.’
Ze kropen allemaal heel dicht tegen hun vriendje Kootje aan.
‘Ik kan heel goed klimmen. Dat heb ik in de bomen geleerd.’
Iedereen knikte. Ze wisten dat alle koalabeertjes goed konden klimmen.
‘Ik klim omhoog bij je moeder,’ zei hij tegen Roetje, ‘en dan knaag ik het touw door, zodat ze weer kan praten.’
‘En dan?’
‘Dan hoop ik dat jouw moeder een plannetje heeft,’ antwoordde Kootje en sloop meteen weg. Even later kroop hij tussen de spijlen van de kooi door en keek omhoog naar de kangoeroe. Ze was best wel groot. Hij krabde aan de dikke staart van de kangoeroe en zei zachtjes: ‘Ik ben Kootje en uw dochtertje Roetje is hier ook. Ik kom u bevrijden.’
De kangoeroe knikte en Kootje begon te klimmen. Hij begon bij het puntje van de staart en dan steeds verder omhoog totdat hij bij de bek was. Hij zag het touw en begon meteen te knagen.
Toen het touw eraf was, vroeg ze meteen: ‘Gaat het goed met Roetje?’
‘Een beetje. Er is nog wel een probleempje. Daar ligt een leeuw, die ons op wil eten.’ Kootje bibberde van de spanning. Hij kon nog niet verzinnen hoe ze moesten ontsnappen.
‘We zijn met ons vieren,’ fluisterde hij. ‘Roetje, Prik, Kwakie en ik.’
De kangoeroe begon zachtjes te lachen. ‘Ik weet hoe we kunnen ontsnappen, Kootje.’
‘Hoe dan?’
‘Ik kan met leeuwen praten. Dat heb ik lang geleden geleerd in een dierentuin.’ En ze begon zachtjes te grommen.’
De oren van de leeuw gingen omhoog. Hij hoorde iemand roepen. Hij deed zijn ogen open en zag dat de kangoeroe tegen hem praatte. Dat had hij nog nooit meegemaakt, maar hij kon haar wel verstaan. Ze had het over dat ze gevangen waren door de gemene circusdirecteur en heel graag wilden ontsnappen. Voorzichtig stond hij op en sloop naar de kooi waar de kangoeroe zat. Hij keek naar de leeuwentemmer. Die lag een beetje te dommelen en had niets in de gaten. Met zijn sterke poten boog hij de spijlen van de kooi opzij, zodat de kangoeroe er tussendoor kon.
‘Bedankt, Brutus,’ gromde de kangoeroe.
‘Graag gedaan. Een dier hoort eigenlijk niet in een kooi.’ Maar hij was het al zo lang gewend, dat hij zelf niet meer wilde ontsnappen. ‘Succes.’
Roetje, Prik, Kwakie en Kootje klommen in de buidel en ze gingen er onmiddellijk vandoor.
‘Nu gaan we jullie naar huis brengen,’ zei de grote kangoeroe en ze nam een grote sprong op weg naar het bos.
Hop… hop… hop en iedereen in de buidel vloog over de kop.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten