‘Goedemorgen bakker,’ had hij gezegd en alle kleintjes zeiden hem na.
‘Goedemorgen bakker.’
‘Goedemorgen bakker.’
‘Goedemorgen bakker.’
‘Goedemorgen bakker.’
‘Goedemorgen bakker.’
‘Goedemorgen bakker.’
‘Goedemorgen bakker.’
‘Goedemorgen bakker.’
‘Goedemorgen bakker.’
‘Goedemorgen bakker.’
‘Goedemorgen bakker.’
‘Goedemorgen bakker.’
De bakker moest dus dertien keer ‘goedemorgen’ terugzeggen. Het is toch van de gekke. Maar het ergste was toen hij een bruin brood bestelde.
'Een bruin brood, graag,' vroeg hij aan de bakker.
'Een bruin brood, graag.
'Een bruin brood, graag.'
'Een bruin brood, graag.'
'Een bruin brood, graag.'
'Een bruin brood, graag.'
'Een bruin brood, graag.'
'Een bruin brood, graag.'
'Een bruin brood, graag.'
'Een bruin brood, graag.'
'Een bruin brood, graag.'
'Een bruin brood, graag.'
'Een bruin brood, graag.'
Hij kwam dus thuis met dertien bruine broden. Er moest echt wat gebeuren, Zo kon het niet langer
‘Nu ben ik het zat,’ zei hij en klapperde kwaad met zijn vleugels en stampte met zijn poten op de grond.
De kleintjes keken hem verbaasd aan, maar gaven al gauw antwoord.
‘Nu ben ik het zat.’
‘Nu ben ik het zat.’
‘Nu ben ik het zat.’
‘Nu ben ik het zat.’
‘Nu ben ik het zat.’
‘Nu ben ik het zat.’
‘Nu ben ik het zat.’
‘Nu ben ik het zat.’
‘Nu ben ik het zat.’
‘Nu ben ik het zat.’
‘Nu ben ik het zat.’
‘Nu ben ik het zat.’
‘Nu ben ik het zat.’
‘Nu ben ik het zat.’
‘Nu ben ik het zat.’
‘Nu ben ik het zat.’
‘Nu ben ik het zat.’
‘Nu ben ik het zat.’
‘Nu ben ik het zat.’
‘Nu ben ik het zat.’
‘Nu ben ik het zat.’
‘Nu ben ik het zat.’
‘Nu ben ik het zat.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten