Het onzichtbare visje

'Ik snap het echt niet, mam,’ zegt Belletje tegen haar moeder, terwijl ze haar sjaaltje voor de zoveelste keer vastmaakt. Hij glijdt elke keer van haar nek af.
‘Waarom ben ik nou onzichtbaar? Dat is toch stom?’
Haar moeder kijkt medelijdend naar haar jongste visje. Minstens één keer in de week hebben ze dit gesprek. En net als altijd antwoordt ze: ‘Ik weet het ook niet, liefje. Al je broertjes en zusjes hebben gewoon een zilverkleurig velletje, zoals het hoort, maar jij bent doorzichtig.’
Dan hoort ze Belletje huilen. Ze ziet het natuurlijk niet. Het enige dat ze kan zien is een rood sjaaltje. Dat doet haar dochtertje altijd om, zodat iedereen kan zien dat ze er is.
‘Ik wil ook normaal zijn, net als iedereen,’ snottert Belletje. Soms is ze heel verdrietig en voelt ze zich erg alleen, maar soms is ze ook heel boos, heel erg boos. En nu voelt ze dat ze boos wordt.
‘Ik pik het niet meer mam, ik ga er wat aan doen.’
‘Nee Belletje,’ roept haar moeder nog, maar het is al te laat. Er drijft een rood sjaaltje in het water en Belletje is weg. Niemand die het ziet, niemand die er iets aan kan doen. Belletje gaat op avontuur en wil niet meer onzichtbaar zijn.


Ze zwemt en zwemt. Dan ziet ze een blauwe vis. Zo’n mooie kleur wil ze ook wel.
‘Hallo,’ zegt ze heel vriendelijk. De blauwe vis kijkt verschrikt rond. Hij hoort een stem en ziet helemaal niets. Misschien zijn hier wel spoken, denkt hij en gaat er als een haas vandoor. Belletje kijkt hem verbaasd na. Ze was toch heel vriendelijk. En wanneer hetzelfde gebeurt bij een glinsterende groene vis, snapt ze dat het aan haar ligt.
Iedereen denkt vast dat ik eng ben, omdat ik onzichtbaar ben. Had ik nou mijn rode sjaaltje nog maar. Verdrietig gaat ze op een steen zitten en denkt na. Dan ziet ze slierten zeewier zweven in het water en even later heeft ze zich helemaal ingepakt met zeewier.
Vol goede moed zwemt ze naar een rode vis met witte spikkeltje.
‘Hallo,’ zegt ze, nog vriendelijker dan de vorige keer.
De rode vis kijkt om en ziet een bosje zeewier.
‘Help,’ roept ze, ‘pratend zeewier.’ En ook zij zwemt zo hard als ze kan weg.
Belletje zit weer op de steen, ze huilt en is helemaal alleen.
Opeens hoort ze nog een visje huilen. Ze kijkt rond en ziet op een andere steen een goudkleurig visje. Ze zwemt er naar toe.
‘Hallo,’ zegt ze, ‘wat is er? ‘
‘Hoi,’ antwoordt hij, ‘ik ben Bultje en ik ben heel verdrietig en alleen.’
‘Oh, ik ben Belletje en ik ben ook heel verdrietig en alleen.’
‘Waarom dan?’ vraagt Bultje die ineens niet meer hoeft te huilen.
‘Nou, niemand ziet mij omdat ik onzichtbaar ben en daarom heb ik geen vriendjes. Mijn moeder zag me ook niet, alleen maar een klein luchtbelletje. Daarom heeft ze me Belletje genoemd.’
‘Ja, dat is wel zielig. Ik ben ook zielig, want ik kan niet zo goed zien. Daarom bots ik overal tegenaan en krijg dan allemaal bulten. Ik heb ook geen vriendjes.’
Dan is het stil. De twee visjes zitten naast elkaar op een steen. Je hoort alleen het ruisen van het zeewier. Allebei denken ze na en precies tegelijk zeggen ze: ‘Wil je mijn vriendje zijn?’
Zo gaan ze samen op pad. Belletje die zichtbaar wil worden en Bultje die goed wil kunnen  zien.

Ze zwemmen en zwemmen. Belletje houdt Bultje vast aan een vin, want anders botst hij overal tegenaan. Ze komen op een plek waar ze nog nooit eerder geweest zijn. Er zwemmen heel veel andere vissen en er groeien wel duizend kleurige bloemen. Belletje kijkt haar ogen uit en vertelt enthousiast aan Bultje wat ze allemaal ziet.
Plotseling zwemt er een grote zwarte vis naar hen toe. Hij kijkt boos en met een zware stem buldert hij: ‘Wat moet jij hier goudvisje? Jij hoort hier niet thuis, ga maar gauw weg.’
De grote zwarte vis wil al weer weg zwemmen als Belletje ineens met een hoog stemmetje roept: ‘Ik ben er ook nog hoor, bullebak.’
‘Wat, Wie zei dat?’ De grote vis kijkt in het rond en ziet alleen Bultje maar.
‘Jij zit mij toch niet de gek te houden, hè goudvisje?’
‘Nee meneer,’ zegt Bultje snel, ‘ik zei niets meneer.’
Dan hoort de zwarte vis de stem opeens achter zich.
‘Ik zou maar eens wat aardiger doen, brombeer.’
Vliegensvlug draait hij zich om. Belletje schrikt ervan, maar de zwarte vis kan haar gelukkig niet zien.
‘Hm, ik ben zeker een beetje in de war vandaag,’ gromt hij nog en zegt tegen Bultje: ‘Sorry, dat ik zo boos deed, zwem maar door.’ De grote zwarte vis draait zich om en zwemt langzaam weg.
Belletje zwemt gauw naar Bultje en pakt hem vast.
‘Dat was spannend, maar wel leuk,’ en allebei moeten ze vreselijk lachen.
‘Ik vind het wel leuk om vriendjes met jou te zijn,’ zegt Bultje.
‘En ik met jou.’


Ze zwemmen verder en verder. Totdat Belletje een enorm grote schelp ziet, die op een klein kiertje open staat. Binnenin woont een oude oester, die met twee grote ogen door het kiertje naar de kleine visjes kijkt. Dat zien Belletje en Bultje natuurlijk niet. Ze zwemmen nieuwsgierig naar de grote schelp. Dan gaat de schelp wat verder open en horen ze een vriendelijke stem die zegt: ‘Hallo Bultje, welkom bij mijn schelp.’
Bultje schrikt en stamelt: ‘Hhhoe wwweet u mijn naam?’
‘Mijn beste Bultje, ik weet alles.’
De oester doet de schelp nog een stukje verder open en zegt met dezelfde vriendelijke stem: ‘En ook jij bent welkom, Belletje.’
Belletje weet niet hoe ze het heeft en kijkt verbaasd naar haar vriendje. Die weet het ook niet.
‘Hoe kunt u mij zien, ik ben onzichtbaar.’
‘Mijn beste Belletje, ik zie alles.’
Nu gaat de schelp helemaal open en zien de twee kleine visjes de oude oester. Hij is grijs en heeft twee grote ogen.
‘Komen jullie toch binnen,’ zegt de oester en hij knippert met zijn ogen.
Belletje en Bultje kijken elkaar aan en zwemmen samen naar binnen. Wanneer ze midden in de schelp zijn, zien ze pas hoe oud de oester is.
‘Dag meneer oester,’ zeggen ze tegelijk.
De oester lacht en alsof dat het teken is, sluit de schelp zich met een klap. Binnenin is het meteen donker. De twee kleine visjes geven een gil en houden elkaar goed vast. Ze zijn vreselijk bang. Dicht tegen elkaar wachten ze wat er gaat gebeuren.
Dan horen ze een klik en er gaat een lampje aan. Ze kunnen nu wat beter zien.
‘Dit, mijn beste vriendjes is geen lampje, maar een lichtgevende parel,’ fluistert de oester.
Belletje en Bultje durven niets te zeggen.
‘Er zijn maar weinig lichtgevende parels op de wereld. Ze zijn heel bijzonder,’ gaat de oester rustig verder.
‘Oh ja?’ Vraagt Bultje zachtjes, ‘waarom dan?’
‘Omdat, mijn beste kleine visjes,’ antwoordt de oester nu zo zachtjes, dat ze het bijna niet kunnen verstaan. ‘Omdat, iedereen die een lichtgevende parel aanraakt, een wens mag doen.’
Belletje en Bulletje kijken elkaar aan. Dat zou natuurlijk wel heel goed uitkomen. Ze willen al naar de parel toe zwemmen, als de oester plotseling zegt: ‘Stop.’
Beide visjes staan verschrikt stil. Is het toch niet waar?
‘Het meest bijzondere aan deze parel is, dat je alleen maar een wens voor een ander mag doen.’
Dan wordt het stil. Het lijkt wel of de oester weg is. In de schelp is het nog steeds een beetje donker en in het midden ligt de lichtgevende parel.
Langzaam zwemmen de visjes er naar toe.
Belletje brengt Bultje dichtbij de parel en zegt zachtjes: ‘Voel maar, hier is ie.’
Bultje raakt de parel aan en voelt meteen een tinteling door haar heen gaan. Met een duidelijk stem zegt hij: ‘Parel, ik wens dat Belletje weer zichtbaar is.’
Dan raakt Belletje de parel aan en zegt: ‘Parel, ik wens dat Bultje weer goed kan zien.’
Op dat moment gaat de parel uit. Het is stikdonker.
De twee vriendjes wachten in spanning af.
De schelp gaat even later weer open en ze kunnen naar buiten zwemmen.
Eenmaal buiten zegt Bultje: ‘Oh, ik kan weer zien.’
Dan kijkt hij naar zijn vriendin Belletje.
‘Oh Belletje, wat ben je mooi zilver.’
Ze hoeven elkaar nu niet meer vast te houden, maar ze doen het toch. Ze zijn vriendjes voor altijd.


‘Dag, mijn beste Belletje en Bultje,’ zegt een vriendelijke stem in de oester.
‘Veel geluk.’



1 opmerking: