Bennie Muis


‘Hier moet het toch ergens zijn.’
Gaston loopt heen en weer met een grote envelop onder de arm. Hij moet zijn op nummer 11. Nou het huis links is nr. 9 en rechts is nr. 13. Hij krabt op zijn kale hoofd. Ook de cameraman die achter hem aan loopt, snapt er niets van. Ze staan bij een brievenbus met een 11 erop, maar er is geen huis. Op de envelop staat dat de bewoner van huis nr. 11 een grote prijs heeft gewonnen. Maar waar is hij dan?
Opeens ziet hij helemaal achterin een piepklein huisje. Het is een echt huisje, want er komt een rookpluimpje uit de kleine schoorsteen. En als hij nog wat beter kijkt, dan ziet hij voor het huisje een schommelstoel met een muis erin en op zijn schoot ligt een grote katapult. Zou dat de bewoner van nr. 11 zijn?
‘Hallo… muis… oehoe…’
De schommelstoel stopt met schommelen. De muis staat op, pakt zijn katapult en komt naar Gaston toelopen.
‘Woont u op nr. 11?’ vraagt Gaston.
De muis knikt.
‘Helemaal alleen?’
De muis knikt weer.
‘Bent u dan niet bang voor katten?’
Met een piepstem zegt de muis: ‘Helemaal niet. Ha, ze zijn bang voor mij. Met deze katapult schiet ik steentjes tegen hun kont aan. Dat vinden ze niet leuk. Piep.’
Hij kijkt Gaston met zijn kleine kraaloogjes aan en vraagt: ‘Wat komt u hier eigenlijk doen? ‘
‘Eh, oh ja.’ Gaston houdt snel een microfoon onder de neus van de muis en vraagt: ‘Wat is uw naam meneer muis?’ Achter hem hoort hij de camera zoemen. Thuis kan iedereen dit rechtstreeks op televisie zien.
‘Ik heet Bennie.’
‘Oké Bennie. Woont u al lang op nr. 11?’
‘Mijn hele leven al,’ zegt de muis, ‘mijn vader woonde hier ook al. In een holletje. Hij was wel bang voor katten. Toen hij dood was, heb ik zelf dit huis gebouwd.’
Op dat moment pakt de muis in een flits zijn katapult, haalt een steentje uit zijn zak en schiet. Gaston en de cameraman konden het niet eens goed zien, zo snel ging het. Dan horen ze een harde MIAUW en een rode kat rent als een speer weg.
‘Hm, ja, interessant,’ gaat Gaston verder, ‘en heeft u verder nog wensen?’
Dan kijkt de muis een beetje verlegen naar de grond en fluistert: ‘Jawel. Omdat ik altijd op moet letten voor katten, hen ik geen tijd gehad voor een vriendinnetje en nu ben ik alleen.’
‘Dan heb ik vast wel een mooi bericht voor u. U heeft namelijk een grote prijs gewonnen.’
De muis kijkt verbaasd omhoog. ‘Een prijs?’
‘Ja, een miljoen euro. U heeft een miljoen gewonnen in de grote loterij.’
De muis springt in de lucht en schreeuwt het uit. ‘Joepiep, ik heb een miljoen, nu kan ik eindelijk… .’ Dan is het stil. Tja, wat kan hij nu eindelijk. Een vriendinnetje kopen? Nee, natuurlijk niet. Maar wat dan?

Een tijdje later, wanneer Gaston en de cameraman allang weg zijn en de muis weer schommelt op zijn schommelstoel, weet hij nog steeds niet hoe hij met een miljoen een vriendinnetje krijgt. En dan ook nog een vriendinnetje dat hier bij hem durft te wonen, tussen al die katten. Hij zucht. Hij dacht dat hij veel blijer zou zijn.

Dan hoort hij opeens gepiep, heel veel gepiep. Bennie pakt zijn katapult vast, voelt of er genoeg steentjes in zijn zak zitten en loopt naar voren. Hoe dichter Bennie bij de brievenbus komt, hoe groter zijn ogen worden. ‘Dat kan toch niet waar zijn,’ denkt hij. Er staan allemaal muizen op de stoep, meisjesmuizen. Ze piepen allemaal door elkaar.
‘Bennie, ik heb je op televisie gezien.’
‘Bennie, ik wil jouw vriendinnetje zijn.’
‘Wat ben jij een leuke muis, Bennie.’
Bennie wordt helemaal gek van al dat gepiep. En hij is niet de enige. Alle katten in de buurt spitsen op dat moment hun oren. Wat horen ze nu? Allemaal muizenpiepjes? Allemaal lekkere muizenhapjes? Miauw, smikkel. Ze springen overeind en rennen allemaal naar het huisje van Bennie.
Wanneer de eerste kat de bocht om komt zeilen, raken de muizen in paniek. Ze piepen harder dan ooit en rennen alle kanten op.
‘Katten,’ schreeuwen ze allemaal, ‘wegwezen.’
Bennie had dit wel verwacht. Hij weet niet beter. Met zijn poten wijd staat hij stevig op de grond. Hij schiet achter elkaar steentjes tegen de konten van katten. Maar het zijn er zo veel. Dan suist er iets langs zijn oor en hij ziet een kat van schrik een meter de lucht in springen. Weer suist er iets langs hem heen en weer springt er een kat met de haren overeind en een dikke staart omhoog. Bennie kijkt achterom. Hij wrijft eens in zijn kraaloogjes en kijkt nogmaals. Dat heeft hij nog nooit gezien. Er staat een muisje in een roze jurkje. In haar pootje heeft ze zilveren boog en ze schiet achter elkaar kleine pijltjes naar de katten. Ze is stoer en het allermooiste muizenmeisje van de hele wereld. Bennie staat haar stil aan te gapen. Als alle katten weggejaagd zijn, kijkt ze hem aan.
‘Hoi,’ piept ze, ‘ik ben Elsje.’
‘Eh, mm, ikkkkk bbbben BBBBennie.’
Elsje lacht en samen lopen ze naar het huisje van Bennie. Een muis met een katapult en een andere muis met een pijl en boog. Er is geen kat meer die dichtbij durft te komen.
Bennie is gelukkig met zijn Elsje. Elke avond zitten ze voor zijn huisje te genieten. Wanneer er een kat aan komt, krijgt hij de ene keer een steentje tegen zijn kont aangeschoten en de andere keer prikt er een pijltje in zijn oor. Wat is het leven toch mooi.
Maar het kan allemaal nog mooier. Een poosje later worden er kleine muisjes geboren. Negen muisjes en het krioelt allemaal door elkaar. Alle nieuwe muisjes moeten wel binnen blijven, want de katten in de buurt hebben die kleine piepjes ook gehoord en liggen op de loer.
‘Wanneer mogen we nou eens naar buiten, pap,’ piepen ze de hele tijd.
Maar Bennie en Elsje durven het nog niet.
‘Jullie moeten eerst goed leren schieten met de katapult of met de pijl en boog.’
‘Ach pap en mam, dat is veel te ouderwets, tegenwoordig gaat dat anders.’
‘Oh ja,’ zegt Bennie een beetje boos, ‘hoe dan?’
Plotseling klinkt er een keiharde blaf van een hond. WOEF. Vlakbij.
‘Naar beneden,’ gilt Bennie meteen, ‘iedereen naar beneden het hol in. Er is een grote hond in de buurt.’
Maar niemand rent weg. Al zijn negen kindertjes staan hem lachend aan te kijken.
‘Er is geen hond pap,’ piepen ze allemaal tegelijk.
‘Jawel,’ gilt Bennie en hij begint zijn kinderen richting het hol te duwen.
Dan houdt het allerkleinste muisje een klein apparaatje voor zijn neus. Een klein zwart apparaatje met bovenop een rood knopje.
Wwwwat issss ddddat,’ stamelt Bennie die ondertussen over zijn schouder kijkt of de hond er al aan komt.
‘Daarmee kan je een hondengeblaf nadoen pap,’ en ze drukt op het rode knopje. Weer klinkt er een harde blaf. WOEF. Nog dichterbij dan net. Bennie ziet wit van angst.
‘Pa-ap, er is geen hond,’ zeggen ze weer. Dan begint Bennie het te snappen.

De volgende dag zitten ze allemaal buiten in de tuin te picknicken. Bennie, Elsje en negen kleine muisjes. En is er dan nergens een kat te zien? Nee! Alle katten in de buurt zijn vertrokken. Ze werden knotsgek van deze muizenfamilie. Soms kregen ze een steentje tegen hun kont aan, dan weer prikte er een pijltje in hun oor en bijna altijd kwam er opeens een hond aan, waarvoor ze keihard weg moesten rennen. Dat was geen leven meer. Het was om gek van te worden. Dan kan je nog maar een ding doen. Wegwezen.


Bennie is nu zo gelukkig. Alles wat zijn hartje begeert heeft hij. Een lieve vriendin, 9 leuke kinderen en geen zorgen meer om katten. En dat miljoen? Tja, wat moet hij er mee.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten