maandag 3 april 2017

De neus van de reus


Er was eens een enorm grote reus, die boven de hoogste bomen uitstak en met gemak over de breedste rivier stapte. De reus had een zeer grote mond om met één hap een heel dier te kunnen verslinden. Hij had ook een vreselijk dikke neus, met vlak naast elkaar twee diepe gaten, zo groot als grotten in een berg.
En juist die bijzondere plek in de neus van de reus was bewoond. In elke zogenaamde grot leefde een beer. Ze waren ondertussen gewend aan de harde winden, die door de grotten waaiden. Dan weer waaide het naar binnen en dan weer naar buiten. Zo ging het alle dagen en nachten. De twee beren leefden tevreden naast elkaar, want er was genoeg te eten binnenin en rondom de grot. Ze waren niet zo kieskeurig.

Op een dag kwam er een woeste leeuw voorbij. Hij brulde zo hard als hij kon. 'Wegwezen jullie,' schalde het door de grotten. 'Ik ben de koning der dieren, die grotten zijn voor mij en mijn leeuwinnen.’
Het kwam tot een gevecht. Dan weer vochten ze in de ene grot en dan weer in de andere. Het ging gepaard met veel lawaai en grote stofwolken.
Opeens begon het in de grotten te trillen en te schudden alsof er een aardbeving was en de wind waaide harder dan ooit tevoren. De dieren werden ruw heen en weer geslingerd.
De reus haalde diep adem en proestte in een keer een keiharde nies. HATSJOE. De dieren vlogen kilometers ver weg door de lucht en kwamen terecht in een donker bos.
'Kom Bello,' zei de reus tegen zijn reuzenhond, 'we gaan weer eens verder.'

Geen opmerkingen:

Een reactie posten